Hoofdstuk 11: Verdwaald

De haai was net weg en Gerard en de Honoren stonden verlaten op een land in het werelddeel Afrika. Welk land het was, was onbekend. ‘Kom, we zoeken een schip dat ons naar Afrika kan brengen.’ doorbrak Gerard de stilte die er stond. ‘We lopen langs de kust om niet in Afrika te verdwalen. Hierlangs dus gewoon.’ ‘We begrijpen het.’ antwoordde de leider-Honoor ook voor de kleineren. Gerard ging voorop en met de Honoren achter zich liep hij langs de kust van Afrika. Na een tijdje lopen was het afgelopen met de energie. ‘Ik kan niet meer.’ zei een kleine Honoor. ‘Ik heb geen eten, maar ik kan wel eten zoeken.’ In zijn hoofd dacht Gerard dat hij voor zichzelf geen eten kon zoeken. Maar gelukkig was hij nog niet zo hongerig. ‘Blijf hier.’ Gerard ging het bos in dat hij in de verte had zien staan. Gerard schoot op omdat hij snel door wilde gaan. Al snel had hij zijn armen vol met stenen. ‘Zo, nu kan ik weer terug naar de Honoren. Dat was die kant op… Of was het die? En ik kan ook nog daarheen…’ Toen ging hij zitten. ‘Ik heb het weer eens verprutst. Welke kant moet ik op? Oke oke, dit is niet erg. Ik moet rustig zitten en dan komt het wel goed.’ Maar dat viel tegen. Na een tijdje was het geduld van Gerard op. ‘Ik weet het niet! Ik denk dat ik de conclusie ga trekken die ik nog nooit heb getrokken en ook nooit wilde trekken, ja hier komt hij: Ik ben verdwaald!’

De Honoren zaten al een tijd te wachten in de tussentijd. ‘Straks is er iets gebeurd!’ merkte een Honoor op. ‘Hij zei dat we hier moesten blijven.’ antwoordde de leider. ‘Straks is er niet iets gebeurd, en komt hij terug. En raad eens wie hij niet ziet? Wij.’ De Honoren bleven door de uitspraak van de leider wachten.

‘Eindelijk! Ik weet wat ik moet doen! Ik moet hier blijven zitten totdat de Honoren niet naar me luisteren en me komen zoeken!’ zei Gerard geduldloos. Hij kon er echt niet meer tegen. Toen hoorde Gerard geritsel in de bosjes. Er kwam een man uit. Hij was helemaal bloot. ‘Eindelijk heb ik u gevonden. U moet hier blijven zitten. Je vrienden zullen je vinden als het écht je vrienden zijn. Anders zullen jullie elkaar nóóit meer terugzien.’ Gerard kon het nog net bijhouden. ‘Wacht eens. Je kunt hier niet zomaar binnenlopen en een onzinverhaaltje tegen mij vertellen zodat ik hier niet meer uitkom.’ ‘Het is geen onzinverhaal. De goden hebben het mij verteld. Als u uw vrienden nog wilt zien, zou ik blijven zitten.’ Na die woorden verliet de blote man Gerard. ‘Hee, wacht!’ zei Gerard nog zodat hij zijn vragen nog kon stellen, onder andere die vraag over waarom die man Nederlands sprak, maar de man was al weg. ‘Moet ik nu blijven zitten? Nou, ik wil de Honoren wel echt terugzien. Misschien moet ik blijven zitten. Op hoop van zegen, dan maar.’

Ondertussen zaten de Honoren nog steeds te wachten op Gerard. ‘Jongens, ik denk dat we Gerard moeten zoeken. Zolang weg is niet normaal.’ gaf de leider-Honoor op. ‘Maar papa, dan breken we toch onze belofte?’ ‘Daar is nog zo’n menselijk spreekwoord voor, even denken… Oh ja. Nood breekt wet. En Gerard is in verdwalingsnood. Kom, we moeten Gerard redden! Dan kunnen we misschien eten krijgen.’

Gerard had het er niet beter op gekregen. Hij zat de hele tijd, en verhongerde langzaam. ‘Ze hebben me nog steeds niet gevonden. Zijn de Honoren nou mijn vrienden? Ze hadden me vast allang gevonden… Kom op, Gerard. Wees geduldig. Ze kunnen ieder moment komen… Gerard bleef nog even wachten. Hij zuchtte. ‘Zouden die Honoren me haten? Of zouden ze verder gelopen zijn en zelf al naar Zuid-Amerika zijn gegaan? Kom op Gerard, de Honoren zijn mijn allerbeste vriendjes. Die laten me niet in de steek. Geduld loont.’ En daar had Gerard gelijk in. Opeens hoorde hij wéér geritsel in de bosjes. En dát waren de Honoren. ‘Gerard!’ riepen de Honoren. ‘Honoren! Jullie… Jullie zijn me gaan zoeken. Jullie hebben niet naar me geluisterd.’ ‘Sorry, we dachten dat er iets was gebeurd.’ ‘Jongens, ik ben blijven zitten. Ik wist wel dat jullie me kwam zoeken.’ Gerard kon de Honoren wel wurgen in plaats van knuffelen. Zo blij was hij. Plots werd de leider-Honoor opgeschrikt. ‘Eh… We moeten hier ook nog uit, hé?’ Gerard en de andere Honoren schrokken toen ook. ‘Zoek naar een uitgang! Maar blijf wel een beetje hier…’ Alle Honoren gingen razendsnel overal heen, en Gerard ging ook bliksemsnel alle kanten op. Toen riep Gerard de Honoren. Hij had een uitgang gevonden. ‘Allemaal hierkomen! Ik zie daar licht!’ Alle Honoren kwamen naar Gerard. Ze volgden Gerard, die ze naar het licht deed marcheren. ‘Een uitgang!’ riep een Honoor opgelucht. Alle andere Honoren, en Gerard natuurlijk ook, waren ook opgelucht. Toen merkte Gerard dat er in zijn broek allemaal stenen zaten. Die waren er natuurlijk ingekomen terwijl Gerard op de grond zat. Gerard schudde zijn broek uit en de Honoren raapten alle stenen op. Ze konden best eens een keer koude steentjes eten. Terwijl Gerard keek naar de smullende Honoren, leek het alsof hij in de wolken het gezicht van de man zag, die hem de wijze woorden had verteld. Maar dat was enkel verbeelding.